Fragment (Het pigment)


Atelier



De hoerenbuurt was op sterven na dood. Wat ooit de grootste rosse buurt van het land was, begon meer en meer op een spookstad te lijken. Achter bestofte ramen kondigden affiches met Te Koop in zwarte rouwletters haar doodsreutel aan. Een late klant stapte met onvaste tred door het violette schijnsel van de schaarse vitrines die nog open waren. Enkele panden waren dichtgetimmerd met verweerde planken, waar het licht van de neonreclames in een nerveus ritme tegenaan spatte. Lucas Grimmer zag het met lede ogen aan, terwijl hij de gehuurde Ford Transit traag door de verlaten gevelstraatjes stuurde. Het wegdek glom van de regen die de godganse nacht tegen de ramen had gekletterd en hem uit zijn slaap had gehouden. Na een paar uren woelen was hij opgestaan. Ook al was het nog lang geen dag, hij was niet meer terug in bed gekropen. De regen, zo wist Grimmer, was immers niet de ware reden voor zijn doorwaakte nacht.
Hij schakelde naar een lagere versnelling, reed de straat in waar hij in een leegstaand magazijn zijn atelier had en parkeerde de bestelwagen voor de deuren van het gebouw. Hij stapte niet meteen uit. Met zijn armen op het stuur bleef hij door de voorruit zitten staren. Boven de gekartelde daklijn van de huizen zag hij de inktzwarte lucht uiterst langzaam oplichten, alsof de allereerste toetsen van een pastel bedachtzaam op een zwart blad papier werden gezet. Mondjesmaat en erg ongelijkmatig verscheen er wat ochtendblauw. De nacht leek hier slechts met tegenzin plaats te maken voor een nieuwe dag.
De hoerenbuurt, op de een of andere manier had Grimmer het altijd een passende locatie gevonden voor het atelier. Het stadsbestuur had de laatste tijd een minder innige band met de wijk. Een rotte plek was het in hun ogen, een stinkende wond die ze zo snel mogelijk uit het stadsplan wilden snijden. Onder heftig protest van de prostituees. En van enkele sympathiserende kunstenaars. Hun prikkelende acties lokten veel volk naar het Schipperskwartier, maar leken het tij niet te kunnen keren. De actievoerders hadden ook aan zijn atelierdeur geklopt. Hij had hen afgescheept. Nog niet zo heel lang geleden zou hij de doodsstuip van deze wijk hebben willen vastleggen in verf. Maar de beelden van verval boden geen inspiratie meer.
Schuin aan de overkant zag Grimmer een man in een zwart windjack de deur bij de kleine Spaanse openduwen. Bijna op hetzelfde moment zag hij in de zijspiegel hoe een vrachtwagen de straat in reed en bij het depot twee huizen terug stopte. De chauffeur, een oudere man met een morose kop, sprong moeizaam uit de cabine en liep naar de achterzijde van de vrachtwagen, waar hij zich eerst geeuwend uitrekte vooraleer hij de laadklep liet zakken. Alsof dit een afgesproken teken was, kwam uit het magazijn een vorkheftruck gereden met puffende uitlaat en luid rammelende laadlepels. Zwierig manoeuvreerde de heftruckchauffeur de lepels onder de pallet op de laadklep en verdween met zakkende vracht in het magazijn. Pallet na pallet reed hij het magazijn binnen zonder dat hij ook maar een woord wisselde met de chauffeur. Zo was het elke morgen. De man in het zwarte windjack stond bij de Spaanse weer op de stoep en stak een sigaret op. Grimmer keek op het klokje in het dashboard. Tien minuten. Hoe vaak had hij de tijd niet gemeten? Tien minuten. Nooit duurde het langer.
Hij stapte uit, zocht naar de grote, roestige sleutel van het magazijn, stak hem met de blinkende baard in het slot en duwde de twee hoge deuren open. Ooit had het magazijn dienstgedaan als depot van een drankhandelaar. Op de muren van de lange gang die naar de achterste vertrekken voerde, hingen oude reclameborden van bier- en limonademerken waarvan hij nog nooit had gehoord. Met witte verf, waar nu een grauw glacis overheen lag, was onder elk bord een vak op de grond geschilderd. Grimmer kon er secuur gestapelde rijen bakken dromen in fletse kleuren geel, rood en blauw, vol gekroonkurkte flesjes. Nu stonden er rijen schilderijen die hij in geen jaren had bekeken. Hij zuchtte en bleef besluiteloos staan draaien voor de manshoge doeken. Ze stonden met hun rug naar hem toe. Een flinke hoeveelheid was het. Werk dat hij niet had kunnen verkopen. Werk dat ook nooit verkocht zou worden, daar was hij zich terdege van bewust. Hij had allang geen galerie meer en een kunstenaar die een eind de ladder naar succes op wilde – ook al reikte zijn ambitie niet eens tot de allerhoogste sport – redde het tegenwoordig niet meer zonder de stuwende kracht van een galeriehouder. De verzameling schilderijen stond al jarenlang stof te verzamelen in de gang. Grimmer liep verder, naar het achterste gedeelte van het gebouw, waar hij zijn atelier had. Schoorvoetend betrad hij de ruimte. Hij had het gevoel dat hij te weinig zuurstof kreeg. Zitten wilde hij en hij liep op de oude, met verf bespatte fauteuil af die in een hoek van het atelier stond. Moedeloos zakte hij in de stoel, die krakend protesteerde. Hoe vaak had hij van hieruit niet intensief zitten kijken naar zijn werk? Speurend naar onvolkomenheden, naar zwaktes in de compositie, het kleurgebruik, de penseelvoering, het algemene beeld? Vanaf vandaag zouden de schildersezels leeg blijven. Grimmer keek de ruimte rond. Het was een groot hok eigenlijk. Vier muren zonder raam. De ruimte werd verlicht door een koepelraam in het dak. Ooit had hij de muren gewit, maar die droegen nu de sporen van zijn jarenlange schilderarbeid in deze ruimte. Hij kreeg het rijtje zorgvuldig gestapelde bakjes met pigmenten in het oog. Als schilder waardeerde hij de krachtige poëzie van pigmenten. De pulserende klank van woorden als operment, vermiljoen, lapis lazuli – elke lettergreep bedachtzaam uitgesproken – kon hem mateloos begeesteren. Of: massicot, caput mortuum, ultramarijn – namen van pigmenten die een schilder cadeau leek te krijgen van de goddelijke Muzen zelf. In een hypnotiserend ritme zongen ze hem de klanken toe en verhieven het schilderen tot pure poëzie… In vroegere tijden, ja… Alles was synthetisch tegenwoordig. Alles werd nagemaakt, gekopieerd, gekloond, vervalst. Alles was kant-en-klaar bruikbaar. Met het verdwijnen van het poëtisch pigmentenvocabulaire was de schilderkunst stilaan in het slop geraakt. Maar wie dat beweerde was een oude zak. Een veertiger was hij. En een oude zak. De Muzen, die onvoorspelbare dames, zongen hem niet langer toe. Wat zou het! Met een ruk kwam Grimmer overeind uit de fauteuil. Voortaan kon hij zonder hun onbetrouwbare hulp. Hij hing zijn penselen aan de wilgen. Voorgoed. Alles wat verwees naar zijn bezigheden als schilder moest verdwijnen. Elk spoor zou hij uitwissen. Tot en met het laatste spatje verf.

Uit Het Pigment. Ludo Schildermans. Uitgeverij Q. 2009. ISBN 9789021434728.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.